Martin Fenne – Sleepers #6 2011

Het werk dient te worden bevestigd aan een muur, het is een cut-out. De figuur en het matras is helemaal losgemaakt, losgeknipt, van een tijd en een plaats. Op de plek waar het werk wordt getoond, ‘is’ het daar. Ik bedoel daarmee dat de muur, de ruimte waar het werk wordt getoond onderdeel wordt van het werk. De plek waar, en de tijd waarin je het werk ziet wordt de plek en de tijd waar de figuur is doordat het werk zelf geen achtergrond of context bezit. Daardoor is het werk steeds letterlijk actueel.

Het werk is tweedimensionaal; vlak. Toch bezit het een buitengewone ruimtelijke, plastische werking. Dat komt doordat het is opgebouwd uit vele stroken zogenaamd ‘paspelband’. Dat is een zijdeachtig materiaal dat wordt gemaakt voor het afwerken van randen van jassen en kleding. Het band volgt de vorm van het afgebeelde als een soort van arcering. Plooien worden weergegeven door het paspelband daadwerkelijk te plooien. Doordat het band glanst, wordt het ruimtelijk effect nog eens extra versterkt: bollingen vangen werkelijk meer licht, zoals ze in werkelijkheid zouden doen. En de glans beweegt ook mee. Het werk ziet er subtiel anders uit als je het bekijkt vanuit een ander hoek, wanneer je ervoor langs loopt glijden de lichtjes op de bollingen met je mee.

Hoewel het werk vlak is als een schilderij of een wandkleed, heeft het dus tegelijk een sterk plastisch effect: alsof je de figuur – en vooral het matras en het beddengoed – zo zou kunnen pakken of aanraken. Deze tegenstelling tussen het feitelijk vlakke en tegelijk ruimtelijk, plastische effect van het werk is een dubbelzinnige ervaring. Het duizelt je even als je het werk voor het eerst ziet. Je zintuigen zijn even van hun stuk gebracht: is het nu een ruimtelijke vorm of toch niet?

Het werk is een feest van kleur. Sterk uitgesproken kleuren zijn op een gedurfde manier naast elkaar gebruikt: soms in spannende contrasten, soms juist harmoniërend. Er spreekt een lenteachtige poëzie uit het kleurgebruik in het werk. Warme aardetonen, gecombineerd met fris lichtblauw en zachtroze. In de deken straalt een fel lichtgroen, als van jong gras dat opkomt nadat het veld was afgestorven in de winter.

Een opvallend detail, dat bewondering oproept voor het vakmanschap van de kunstenaar zoals de plasticiteit van het werk, is de doorschijnende blouse van de figuur. Met het ondoorzichtige paspelband is de kunstenaar erin geslaagd doorzichtigheid te suggereren.

De compositie van het werk is rustig en evenwichtig. De horizontale plaatsing van het matras geeft het werk een statische basis. Toch is er een voorzichtige dynamiek merkbaar. De figuur buigt licht naar rechts, waardoor je blik wegglijdt langs de kussens op de lichte lakens. De figuur is echter centraal geplaatst en dit vaste anker wordt versterkt door de punt van de dekens die een beetje uitsteekt onder het midden van het matras. De rode kous wordt in balans gebracht door het donkere kussen dat onder ligt, en het rood dat herhaald wordt in de rand van het matras eronder. De beweging is subtiel en wordt steeds gecorrigeerd, in balans gebracht, waardoor je steeds weer terugkomt bij die figuur in het centrum. Stil zittend, licht bewegend.

Het werk is één van de latere werken in de serie Sleepers. In de context van de serie wordt het gekenmerkt door subtiliteit. Alle, nogal extreme, effecten van de werken in deze serie zijn in dit werk wat subtieler aanwezig. Waar de compositie van de eerdere werken sterk dynamisch was, is deze hier rustig en evenwichtig. Waar de plasticiteit in de eerdere werken overweldigend en verwarrend is, is deze hier weliswaar sterk aanwezig, maar rustiger. Ook de kleuren zijn zachter dan in voorgaande werken in de serie. Dit staat in contrast met de zittende figuur. In de voorgaande werken liggen de figuren te slapen. In dit werk zit ze, en beweegt ze – zij het subtiel.

Deze vaststelling heeft semantisch een opvallende inhoud. Waar de slapende figuren sterk dynamisch, sterk plastisch, contrastrijk en verwarrend zijn, zijn deze kenmerken in deze wakende figuur subtieler. Slapen is overweldigend en onrustig, waken is evenwichtig en rustig. Als je daarbij bedenkt dat de titel van de serie dezelfde is als een beroemd gedicht van de Amerikaan Walt Whitman, dan krijgen de slapende figuren de zoekende, dwalende, verlangende en getormenteerde connotatie van de ik-figuur in het gedicht. Zonder nu helemaal het gedicht, dat zelf een autonoom werk is, te gaan onderzoeken – is het misschien zinvol om vast te stellen dat de schrijver in het gedicht vele anderen wordt in de slaap. Hij wordt de hele mensheid, zogezegd: “I dream in my dream all the dreams of the other dreamers, And I become the other dreamers” Mens zijn – het wakende leven – is worstelen, lijden aan imperfectie en gebrokenheid, lijkt Whitman me te zeggen. Maar de mens naar verlangt en naar zoekt is een staat van rust en vrede. Whitman preciseert dit als de toestand van de slaap, een toestand van vrede en harmonie: “I swear they are all beautiful, Everyone that sleeps is beautiful, everything in the dim light is beautiful, The wildest and bloodiest is over, and all is peace. Peace is always beautiful, The myth of heaven indicates peace and night” En zo kom ik op een semantisch contrast met de serie van Martin Fenne. Daar zijn juist de slapers onrustig en brengen de wakers, zoals deze nummer 6, rust, balans en vrede.

De dubbelzinnigheid van de voorstelling die enerzijds vlak is, maar sterk ruimtelijk ‘werkt’, past bij de dubbelzinnige relatie tussen het gedicht van Whitman en het werk in de serie. De mens is een dubbelzinnig schepsel. Gericht op een toestand van vrede en harmonie, maar feitelijk worstelend, zoekend en misschien wel lijdend. We zoeken rust en vrede, maar zijn daarentegen altijd maar bezig. Steeds maar op weg naar die toestand van vrede en rust. En wie kent niet het gevoel van onrust dat het bereiken van een beoogd doel kan brengen? Zo van: oké, nu heb ik dit bereikt, maar is dit het nu wel echt? En wat wil ik dan nu? Het menselijk bestaan blijkt in zijn aard steeds weer opnieuw op weg te moeten zijn. De rust, de vrede, de balans van de eeuwigheid is niet te bereiken in een mensenleven. En dat reflecteren de Sleepers van Martin. Mensen zijn steeds maar bezig, altijd op weg, zoekend en verlangend naar rust. Maar in de slaap is de rust en de vrede slechts schijn. Oppervlakte. Want in de geest van de slaper woedt het zoeken door. Het omgewoelde beddengoed in de werken uit de serie lijkt dit te onderstrepen. Net zoals de sterke dynamiek, en het verwarrende, dubbelzinnige effect van de platte maar ruimtelijke voorstellingen. De feitelijke oppervlakte van de werken herbergen semantisch deze inhoud voor de kijker. Want kunst maken en bekijken is in zichzelf een dubbelzinnige bezigheid: de feitelijke werkelijkheid van het werk herbergt een betekenisvolle, geestelijke realiteit.

Ton Kruse 12-12-2013